Wednesday, 6 February 2013

Er zijn altijd dingen


Mijn kies moest er dus uit (lees hier waarom in vredesnaam) en zo zat ik wederom in de wachtkamer van de tandarts. Er zat verder niemand, maar ik zocht daar niks achter (zoals dat het misschien toch een ‘fake’ of hele slechte tandarts was en dat iedereen zich in de wachtkamer van een ander hadden verzameld). Immers, IK was er nu met mijn verrotte kies, dus daar ging al zijn aandacht even naar uit. Ik begreep dat wel.

De assistente, de receptioniste, de administratieve persoon die je direct na je behandeling een rekening stuurt, allemaal keken ze me meewarig aan. De assistente vroeg hoe het ging en ik zei: “Het kon beter” en wees naar mijn mond. Niet dat iemand ooit voor iets anders dan de mond bij de tandarts komt, dus het sloeg weer eens nergens op. Alhoewel, misschien de maĆ®tresse van de tandarts en mensen die per ongeluk langskomen. Mazzelaars. Hoe fijn zou het zijn als je nu kon zeggen: “Huh, waar ben ik nu weer aanbeland? Is dit de tandarts, oh, ik moet bij de Belastingdienst zijn, nou doei!”
Anyway, ik had mezelf een ochtend lang opgefokt en was al lang blij dat ik ogenschijnlijk rustig op het bankje zat en niet hysterisch huilend op het karpet lag. In gedachten gaf ik mezelf een 'high five' voor zelfbeheersing.

Ik mocht vrijwel direct doorlopen naar de behandelkamer en ging dan gelijk maar liggen. Ik hield me nog steeds goed, want het zou 30 seconden duren volgens Google en wat zijn 30 seconden op een mensenleven, op een dag, op een uur? Op een minuut is het dan wel weer lang, maar dat denk je niet.
“Hoe lang duurt het eigenlijk?” Vroeg ik om toch iets van conversatie met de assistente te voeren.
“Een half uur ongeveer. Eerst zaagt de tandarts je tand doormidden en daarna haalt hij de helften, of de stukjes eruit.”
Ik moest dit even laten bezinken, dat van het zagen en die stukjes tand en ik dacht, ik heb nou ook weer niet zo heel veel pijn eigenlijk en ik moet nog boodschappen doen en de administratie, dus ik stap maar weer eens op.

“Wil je misschien wat lachgas?” De assistente had waarschijnlijk door dat ik mijn benen stukje bij beetje van het bedje bewoog.
“Nou, neuh, nee joh, het gaat wel hoor.” Zei ik en stak mijn duim op om mijn woorden kracht bij te zetten. En ineens dacht ik, wat kan mij het schelen ook, dus ik vroeg: “Wat doet dat dan precies, lachgas?”
“Je wordt er heel ontspannen van, het is net alsof je drie glaasjes wijn op hebt.” Antwoordde de assistente.
Drie glaasjes wijn?! Ik vond dat nog best veel en ik had bovendien ook helemaal niet veel gegeten en wat nu als het niet volledig wegtrekt en je de rest van je leven sneu giechelend door moet brengen? Maar toen kwam de tandarts binnen en kon ik het al niet eens meer nemen.

“Zo.” Zei de tandarts.
“Nou,” zei ik.
En omdat ik na deze conversatie compleet gerustgesteld was, zette de tandarts maar gelijk drie verdovingen.
Vervolgens verwijderde hij de kroon en humde: “Nou nou nou nou nou, het is maar goed dat we dit doen. Wil je het zelf ook zien?”
“Ik zou het wel doen hoor,” zei de assistente met grote ogen.
Zelf had ik eigenlijk helemaal niet het gevoel dat ik iets zou missen als ik de situatie in mijn mond eventjes oversloeg.
Dus ik zei: “Bedankt, maar nee en mag ik dan nu toch wat van dat lachgas voor de zekerheid?”

Maar daar was het volgens de tandarts nu toch echt te laat voor. Ik vond dat gewoon heel erg oneerlijk, maar een gelijkwaardige discussie voeren met een mond vol gebroken kies en tangetjes die me deden denken aan de gereedschapskist, leek me ook onmogelijk. Dus ik sloot mijn ogen en dacht aan ergere dingen (zoals).

No comments:

Post a Comment