Tuesday, 29 January 2013

Kroonafstand

Mijn moeder lijkt ‘en profile’ best wel een beetje op PWA. Het kleine neusje vooral. Dat toch enigszins platte pannenkoekenhoofd heeft ze niet overigens. Tegenwoordig zeg ik er niks meer van. Oké, soms nog. Natuurlijk ben ik ergens erfelijk belast. Dus stel hè, stel dat ik een jongen was geweest en prins, dan was Maxima misschien wel verliefd op mij geworden? Het leek me niks. Het was ook zomaar een gedachtekronkel die spontaan opkwam gisteravond. Voor gisteravond kon ik namelijk nergens aan denken. Ik was ziek en lag vooral in bed.

Ik sliep veel en droomde dat ik over een rivier moest varen in een rubber bootje. Het bootje was helemaal niet van rubber, maar van een slechte kwaliteit plastic (dat zag ik meteen) en ik kon er alleen in als ik mijn benen onder me vouwde, wat het geheel niet stabieler maakte.
“Oh ja, in de rivier zitten krokodillen.” Zei de man van wie ik in dat bootje moest.
Ik dacht, nou, lekker dan en vroeg: “Zitten er ook haaien?”
“Nee, gelukkig niet, haaien vallen eerder aan weet je.” Antwoordde de man.
Ik zei: “Oh ok.” Want zo gaat dat in dromen, je raakt in paniek, je probeert weg te rennen - wat nooit lukt - maar van een stevige discussie komt het eigenlijk nooit.
Ik dacht wel, wat is er gebeurd met die droom van gisteren en die knappe, lange man met dat golvende haar? Maar die had blijkbaar ook geen zin in een ziek iemand. De evolutietheorie reikt belachelijk ver dacht ik ook nog, dat je zelfs in je droom rücksichtsloos opzij wordt gezet en direct als zwakkeling in een bootje tussen de krokodillen wordt geslingerd.

Soms was ik wakker en dan overwoog ik of ik wel of geen boterham zou eten en of ik wel of geen antibioticum zou slikken. Ik had het wel in huis al, de kuur (de boterhammen ook btw) want ik had een receptje onderhandeld over de telefoon.
De dokter: “Heb je koorts?”
Ik: “Misschien wel ja.” (Nee dus)
De dokter: “Heb je groen snot?”
Ik: “Zou kunnen.” (Nee dus en ik dacht gadverdamme, waarom benoemt de dokter altijd alles zo plastisch: ‘Komt er pus uit, zit er een witte kop op?’ Je wordt direct misselijk terwijl dat tot dan toe nog niet eens bij je ziektebeeld paste.)
Dus ik kon het nemen, maar ik twijfelde en ‘googelde’ nog maar eens symptomen van dingen. Ik had best een paar kenmerken van verschillende ziektebeelden, maar ook best een aantal niet. Dus ja, wat moet je dan?

En toen voelde ik ineens een bult aan de binnenkant van mijn mond. Ik dacht dat het niet kon, want ik was al ziek, dus ik had al een erg ding, maar het was wel waar. Het was een pijnlijke bult.
‘Oh oh.’ Dacht ik. Want met het uitdelen van de tanden was ik denk ik überhaupt niet aanwezig geweest. De volgende dag heb ik gekregen waar de anderen hun neus voor hadden opgehaald, zoiets. Man J. keek ook en zag niks. Maar die heeft op mijn hoofd ook wel eens een hele Vinex-wijk luizen over het hoofd gezien, dus heel betrouwbaar vond ik het niet.

De tandarts vroeg: “Heb je een vieze smaak in je mond?”
Ik: “Nou, nee hoor.”
Tandarts: “Ik bedoel dat die bult af en toe …”
“NEE HOOR!” Onderbrak ik de tandarts, want ja, gadverdamme.
Dus hij maakte een foto waarop te zien was dat de wortel onder de tand, onder de kroon, gebroken was en de kies moest eruit. Dus daar ga ik binnenkort weer met mijn ‘Ja jongens, it’s me again’ en dat ik vervolgens naast het bedje glij omdat ik er niet op geraak door de stress. Maar aan de andere kant, het is één keer en duurt een seconde of 30, aldus Google. Bovendien hoef ik tenminste niet vanaf mei 2013, elke week urenlang (want zo voelt het denk ik) alleen in een klein kamertje geanimeerd te praten met Mark Rutte. Dat lijkt me toch nog steeds erger.


Wednesday, 23 January 2013

Regel 3: Niet over het privéleven praten


Ik bedacht me dat ik hoognodig naar de kapper moest. Spontaan werd het bewaarheid omdat de kapper op zondag open was en het kappersmeisje (“Sam, Sammie, kun je tussendoor nog even een highlightje met folies doen?”) mij tussendoor wel even kon doen. Op zich wilde ik helemaal geen tussendoortje zijn, maar na een paar snelle inhoudelijke afwegingen (wel, niet, wel niet, wel, niet) besloot ik wel te gaan. In mijn dagelijkse leven zijn efficiëntieslagen te maken. Ik nam me in ieder geval voor dat het maar eens afgelopen moest zijn met het geouwehoer in mezelf, alsof je überhaupt een objectief  weerwoord van jezelf kunt verwachten?! Hoe dan ook, ik ging naar de kapper.

Thursday, 17 January 2013

Geen coke hè?!


Precies als ik mijn hand in het citroensap steek om de pitjes eruit te pakken, schieten ze alle kanten op. Het lijken godsamme de kleine visjes in zee wel. Eerst zie je er een heleboel en als je ze dan ‘even voor de kinderen gaat vangen’ en de schaduw van je schepnetje het water raakt, zwemmen ze keihard weg. Kutvisjes. Nu doen de pitjes het niet bewust (dat weet ik ook welllll) want een citroenpit denkt niet na en als stiekem wel, zijn lichaam is net gehalveerd én uitgeknepen. In Penoza (de misdaadserie) zou dat precies andersom gaan, bedacht ik me en het lag sowieso vooral aan mijn  Penoza (2) verslaving en minder aan de citroen of het leven in het algemeen.

Anyway, de pitjes konden allemaal even het heen en weer krijgen verder, want ik moest naar de tandarts vanwege een afgebroken stukje tand. Gebeurde dat in Nederland, dan belde ik mijn vriend ‘Tandarts Muradin’ en kon ik altijd direct terecht in één van de drie stoelen die hij allemaal zelf bediende. Hier daarentegen belde ik vrijdagochtend om 8.00 uur de tandarts en dit is wat er gebeurde.

“Met de tandarts.”
“Ja, met Eva, er is gewoon een stuk van mijn tand afgebroken!” En ik begreep zelf ook niet waarom ik dat zo verontwaardigd uitsprak, want wat kon de receptioniste er aan doen?
Ze zou me terugbellen als het schema voor maandag duidelijk was, vandaag was er geen plek. Of ze echt geen gaatje, - ‘hole’ noemde ik het ook nog ‘ha ha ha’ - hadden en dus staat er nu denk ik een aantekening achter mijn naam met “Opgepast, wil grappig overkomen.”
Om 11.30 uur belde ik nog maar eens:
“Ja, mevrouw Lebens, u heeft vanochtend ook gebeld, ik ben u niet vergeten hoor, ik bel als ik meer weet.”
Om 16.00 uur ging het zo:
“Met de tandarts.”
“Met Eva Lebens” en ik liet een duidelijk hoorbare stilte vallen.
“Oh ja, nou maandag zat dus hélemaal vol, dinsdag doen?”

En zo toog ik op dinsdagmiddag naar de tandarts. Ik kon direct doorlopen, er zat niemand te wachten en ik dacht, ‘Wat nu als toch ineens een ‘fake’ tandarts is’. Dat ik de enige ben die hier altijd komt? Maar dat was misschien ook weer op Penoza terug te voeren en ik zei tegen mezelf “Doe ff normaal ja.”

“Comliments of the season, wha ha ha,” roept de tandarts terwijl hij met één uitgestrekte arm op me af komt lopen.
“Wat kan ik voor je doen?”
Er komt een dag dat ik vraag om ‘Een onsje vleeswaren alsjeblief’, maar niet nu ik net die aantekening achter mijn naam heb gekregen.
Dus ik vertel van het afgebroken stukje tand en terwijl de tandarts zijn blauwe handschoenen op zijn polsen laat klappen, kijkt de assistente alvast waar het gapende gat precies zit.

“Nou, dat is waarschijnlijk maar een heeeel klein stukje hè mevrouw Lebens?”
“Dan kijkt de tandarts ook en zegt: “Waar had jij het gezien, assistente?”
De assistente wijst het aan. De tandarts is nog niet helemaal overtuigd en vraagt mij:
“Kun je het even aanwijzen met je tong?
Nu heb ik nog nooit iets aangewezen met mijn tong, dat je bijvoorbeeld bij de apotheek vraagt naar ‘Bie pableppen achper u’ omdat je ze met je tong aanwijst. Maar goed, ik deed het en het sloeg nergens op want ik weet niet hoe groot de gemiddelde tong of dan tenminste het puntje is, maar de mijne beslaat mínstens een hele tand.
“Ah ja, nu zie ik het ook.” Zei de tandarts. En ik dacht ‘Leugenaar’, maar zuchtte opgelucht en hij vijlde het weer netjes bij.

“Nou dat was het. Gaat het verder goed, ook met je beugel? Geen coke hè?” En ik keek de tandarts aan en ik dacht, kijkt hij ook Penoza misschien, dat zou bizar zijn! Maar hij maakte er een drinkbeweging bij, dus toen zei ik: “Nee joh, nou ik ga weer snel naar mijn citroenen.” En de tandarts keek me verbaasd aan en dat begreep ik eigenlijk wel.

Thursday, 10 January 2013

To be, or not to be (zelfstandig)


“Ik ga minder met mijn telefoon doen waar de kinderen bij zijn.”
“Nee, echt hoor!” Zeg ik omdat Joost me ongeloofwaardig aankijkt.
“En ik ga zonder twijfels beslissingen nemen EN ik word heel erg zelfstandig!”

Het is 1 januari, we zijn op de terugweg van onze vakantie. Het regent, het is mistig en je ziet geen hand voor ogen. Nog daar weer bovenop hebben we zojuist besloten dat we tóch zonder overnachting naar huis rijden en ik neem het eerste stuk voor mijn rekening. Ik ben immers ineens heel zelfstandig. Ik had het beter ietsje pietsje later in kunnen laten gaan, want nu rijd ik in de Afrikaanse bergen in de regen en mist. Ik heb mijn slippers aan bijrijder J. gegeven, rijd nu zonder schoen en mijn rechter hiel is gevoelloos. Ik wrijf er elke vijf minuten demonstratief over, maar niet dat de bijrijder er erg in lijkt te hebben. Wat dat betreft brengt 1 januari in ieder geval niks nieuws.