Ik zit met zoon Boris (zeven) in de auto. We rijden terug van een
zwemwedstrijd op school. Ik vraag hem hoe het ging, terwijl ik zelf eerlijk
gezegd volledig uitgeput in mijn autostoel hang. Eigenlijk moet iemand nu aan
míj vragen hoe het gaat en dat ik dan kan zeggen dat het ‘Allemaal zo vreselijk
inspannend was, het aanmoedigen en ook zo stressvol joh!’ maar zo werkt het dus
niet hè, het ouderschap. Het is maar oneerlijk allemaal, waarom krijg je bij de
geboorte niet gewoon een lijst met dingen mee die je jaarlijks gemiddeld kunt
verwachten en bijvoorbeeld drie verantwoorde handelwijzen. Dat zou nog eens een
hoop oefenen op je eigen kinderen schelen.
Eigenlijk begon het ALLEMAAL een dag eerder al, toen we het schema gemaild
kregen.
Ik: “Jeetje Boris, ze hebben je in het snelste zwemgroepje geplaatst!”
B: “Ja, dat weet ik mam. Goed hè!”
Ik: “Ja nou, jazeker wel, maar dat betekent dus ook dat de kans dat je wint
heel erg klein is.”
B: “Hoezo?”
Ik: “Nou, daar zwemmen hele snelle jongetjes in die ook na school nog
trainen, enzo.”
Ik hoor het mezelf zeggen en ik denk ‘JA hoor, nu maak je er dus een ding
van.’ En ik verwijt mezelf ook dat ik zeg dat andere jongetjes na school
trainen, want misschien zijn ze ook gewoon sneller. Waarom ben ik nu al bezig
mijn zoon te behoeden voor een mogelijk falen? Waarom is zo’n zwemwedstrijd
niet gewoon een leuk futiliteitje tussendoor of op z’n ‘serieust’ iets dat hem
leert om te gaan met winnen en verliezen. Dat had ik me ook voorgenomen, dat
als ik als moeder van grote kinderen NIET competitief zou zijn, NIET langs de
lijn zou staan schreeuwen en al helemaal NIET nerveus zou worden van hun
wedstrijdjes.
En wat gebeurde er? Met een bonzend hart zit ik naast man J. en we moedigen
onze zoon aan.
Ik: “Stressvol hè, ik hoop zo dat hij het goed, dat zou echt goed voor zijn
zelfvertrouwen zijn. Vind jij het ook zo spannend? Ja toch?”
Man J: “Neuh.”
Ik: “Helemaal niet?”
Man J: “Neuh.”
Ik: “Sjonge jonge, laat maar. Oh kijk, daar gaat hij, KOM OP BORIS!”
En daarna moedig ik - de blikken van man J. die het natuurlijk allemaal
weer níet spannend vindt negerend - schreeuwend zijn team aan, ik knipoog
onafgebroken naar hem waarbij ik ook continu twee duimen opsteek, geef hem nog
een energiedrankje en een snoepje en ik word eerlijk gezegd al nerveus van
mezelf.
Goed, terwijl we terug rijden en ik in de auto naast B. hang, spreek ik
mezelf dan ook vermanend toe. ‘En NU kappen ja, je gedraagt je.’
B: “Nou het ging goed hè mam, ik zat steeds bij de snelsten.”
Ik: “Zeker! En vond je het spannend?”
B: “Ja best wel.”
Ik: “En wil je er nog iets over vertellen?”
B: “Neuh.”
Ik: “Helemaal niks?”
B: “Neuh. Of misschien wel, ik ben eigenlijk wel heel erg benieuwd…”
Ik: “Ja, ja, ja vertel maar, je kunt mij álles vertellen!”
B: “Wat eten we vanavond voor toetje mam?”
Sjemig, wat wordt hij groot, wat ben ik opgelucht dat mijn stressgenen klaarblijkelijk
niet dominant zijn en wat ben ik ineens trots.
No comments:
Post a Comment