‘…’
‘Sorry ik verstond u even niet, wat zei u?
‘Nee’
‘Oh ok, wanneer schikt het wel?’
'(…)'
'Sorry, ik verstond u weer niet. En dat ligt aan mij hoor, mijn Engels is
niet zo heel goed, want eigenlijk kom ik dus niet uit Zuid-Afrika maar uit
Nederland en Engels is dus niet mijn mother
tongue.' Niet dat die man zit te wachten op al deze informatie, maar het
rolt ineens zo lekker mijn mond uit, vooral dat mother tongue (soepel!) dat ik eigenlijk al opgelucht ben dat ik
niet ook opdreun dat ik drie kinderen heb, hoe oud of dat ze zijn en andere
niet zakelijke dingen. Ik wilde dat ik het had met belangrijke zinnen, dat
vloeiend uitspreken, maar sommige dingen heb je ook net niet voor het kiezen.
Oja, natuurlijk in verband waarmee. En dan spreek ik de lulligste zin tot
dan toe. Uit mijn leven.
‘Nou, u zat naast mijn man in het vliegtuig en jullie spraken over stoffen.’
Ik had 1000 andere dingen kunnen zeggen. Zoals, 'Ik ben bezig met een
business start-up en ik begreep dat u veel van stoffen weet.' Ik had zelfs
kunnen zeggen, ‘Luister, ik heb je een mail gestuurd waar alles in staat, dus
hoezo in verband met wat?’ Maar zo’n telefoongesprekje in een andere taal met
een vreemde man, brengt toch het meisje in je naar boven hè. Of zoiets. Wat
overigens van de buitenkant niet te zien is hoor. Toen ik laatst een foto wilde
maken van de kinderen ontdekte ik dat de camera op mijn telefoon twee functies
heeft. Met de ene maak je een foto van iets of iemand, met de andere maak je
een foto van jezelf. Een soort andersom functie. Had ik ineens mijn eigen hoofd
van heel dichtbij in beeld.
Anyway, ik maak een afspraak en we gaan naar de fabriek waar stoffen worden bedrukt.
‘Bedrukken jullie hier stof voor regenjassen?! Voor het leger?!’ Zeg maar
echt van defensie, van de overheid? Wow!’, roepen we extatisch uit.
Het enthousiasme waarmee ik me uitlaat over een regenjas voor het leger
komt me zelf ook een beetje vreemd voor. Het is ook niet dat de mensen in de
fabriek door onze uitlatingen ook automatisch beginnen te springen en klappen en met kinderlijk
enthousiasme hun product aanprijzen wat mijn opwinding dan weer aanwakkert. ‘Een
regenjas? Een regenjas, een regenjas? 1000 regenjassen, 100.000 regenjassen.
Misschien maken we er wel een miljoen! En een kwaliteitje hè, kwaliteitje.’ En
dat ze er dan net als op de markt een vuurtje onder houden om de echtheid ervan aan te tonen wat ik eerlijk gezegd nooit heb begrepen, waarop de hele
fabriek ontploft. Wat niemand verbaast, want het is toch best een krakkemikkig
pandje. En dat we dan in polonaise de fabriek uitlopen met als enig zichtbaar lichamelijk overblijfsel verschroeide
haren terwijl we ‘Regenjas oh regenjas’ zingen en dan was het uiteindelijk een
heel succesvolle ochtend. Want we hebben het overleefd en als je iets
overleeft, maakt de rest, de wereld, het milieu, de regering (geen regering), de
mensheid even niet meer uit.
Maar goed. In werkelijkheid wordt er niet op of omgekeken. Misschien komt
het ook omdat er allemaal mannen werken in een fabriek waar stoffen worden bedrukt. Die
legerstof kan er dan nog wel mee door. Maar wat als ze ’s ochtends een
koffietje staan te drinken en horen dat er vandaag vijfkleurige bloemenstof op
het program staat? Het lijkt me toch minder geschikt voor de man. Alhoewel je
natuurlijk ook een man kunt treffen die het een enig printje vindt. Voor zijn
vriendin. Of voor zijn vrouwen. Het is wel Afrika tenslotte.
Speculatie hoor, pure speculatie. Het is maar net hoe het je mond uitkomt. Of hoe het erin gaat. In het echt leven we natuurlijk allemaal
gewoon van eetmoment naar eetmoment en soms zit er een lekker stukje taart
tussen.
No comments:
Post a Comment