We bevinden ons op een bloedhete, aftandse kinderboerderij met drie kippen, een geit en kinderboerderijmeisjes die met doorrookte stem liedjes over mashed patatoes en hot spaghetti zingen, terwijl ze fanatiek infantiele dansbewegingen tentoonspreiden. Bovendien heb ik met elk loom naderend schaap of tam huppelend konijn dochter L. van drie hysterisch om mijn nek hangen en ik bedenk me dat de dieren best wel eens schurft en vlooien kunnen hebben. Terwijl ik me afvraag waarom ik dus niet gewoon thuis in de airco vanaf de bank opvoedkundige dingen roep, word ik gestoken door een bij.
Gesqueezed tussen tas
en schouder, heeft hij zijn keuze blijkbaar snel gemaakt.
Ik vind de vraag in deze uiterst penibele
situatie vrij normaal.
Inmiddels staan er mensen om me heen. Ze kijken
meewarig en zeggen:
‘Ja dat doet pijn hè.'
En: ‘Ik/ mijn broer/ collega/ iemand die ik ken,
had het ook.’
Verder doen ze: niks.
Fokking ramptoeristen.
Overtuigt van mijn oplossingsrichting herhaal ik
mijn vraag en wijs, met weidse gebaren en onder begeleiding van mijn eigen:
‘Het doet echt best wel pijn!” gejammer, naar mijn schouder.
Dan buigt iemand voorover. Terwijl ik een zin wil
beginnen met woorden erin zoals: ‘Oh thanks, ik ben je eeuwig dankbaar je hebt
mijn leven gered en we moeten nu trouwen’, zegt ze: ‘Ik trek de angel er wel
even uit.’
En dat was dat.
Ik vraag me later - als de pure panieksituatie
net als de bult weer wat geslonken is en dat met dat gif blijkbaar wel mee viel
- af of dit nu een situatie is die een apathische staat van zijn met zich
brengt.
Zelf heb ik vrij sterke apathische kwaliteiten.
Bij de minste of geringste bloed/ bult/ aanrijding en leed in welke categorie
dan ook, grijp ik of naar mijn buik, of sla mijn handen voor mijn mond en zeg:
‘Oh nee!’, of ‘Dat MEEEEN je niet!’ En daarna doe ik he-le-maal niets.
Zo had ik op dag één van de vakantie vijf
kinderen (leeftijden 6-10) van Petronella en Vivian (de huishoudelijke dames)
over de vloer. Dat ze niet kunnen zwemmen werd pijnlijk duidelijk toen ik mijn
westerse denkkader zo huppakee op Zuid-Afrika plotte en voorstelde: “Neem je
zwemspullen mee!” Waarop P. & V. heel moeilijk keken en schoorvoetend
vertelden dat de kinderen niet kunnen zwemmen. Oja, natuurlijk, ik ben ook in
het bezit van talrijke andere beschamende capaciteiten waar je verder niks aan
hebt.
Desalniettemin sprongen de kinderen zo’n beetje
direct na binnenkomst in het water. Op dat moment was ik bandjes voor mijn
eigen kinderen bij elkaar aan het graaien die een niet nader te noemen iemand
ergens anders had ‘opgeborgen’ dan we altijd doen.
Juist toen ik met de jongste telg op mijn arm op
het punt stond te ontploffen, zag ik vanuit mijn ooghoek in het zwembad een
hoofd ondergaan en weer boven komen. Dus ik naderde het zwembad.
Het hoofd ging weer onder en er ontstond wat
tumult. Toch leek het erop dat het jongetje bijna bij de kant was. Maar dan
draait hij ineens om. Waarom, vroeg ik me af, deed hij dit nu weer, waarom
bewoog hij niet door of deed een stapje naar rechts waar het minder diep is?
Allemaal kostbare tijd verspilt met analyses in mijn hoofd, waar de praktijk
dus niet op aansluit.
Goed, het hoofd ging weer onder, ik gaf mijn
jongste aan V. en sprong in het water.
Dit betekent overigens niet dat ik zomaar bij
wildvreemden bijensteken op schouders zou uitzuigen. Want ik heb daar nog eens
over nagedacht en heel dichtbij iemand staan (terwijl het zweet op iemands
bovenlip parelt omdat het 34 graden is) vind ik al buitengewoon a-relaxt. Laat
staan dat ik überhaupt zou overwegen iets met mijn mond op een wildvreemde
schouder te doen.
Getver.
No comments:
Post a Comment