Want dan gebeurt wat je in Zuid-Afrika niet verwacht. Het is kloteweer. Precies als mijn vader er is. De zonaanbidder. Ik zie ons nog naar nog Scheveningen rijden. Voor de file uit om bibberend onder een handdoekje te hopen dat in ieder geval de wind voor ons gaat liggen.
Iets van zijn genen brengt ons met zwaar bewolkt weer bij glijbanenparadijs Ushaka. Mijn benen bedekt met kippenvel, maar ook dat houdt de kou niet tegen.
We laten de glijbanen links (feitelijk rechts) liggen en gaan naar de zeeleeuwenshow.
Alweer.
Maar we hebben geluk. De kapitein van het zogenaamde schip plukt een grote stoere midtwintiger met zorgvuldig geplaatste zonnebril in de gelharen uit het publiek. En hij blijkt bang voor zeeleeuwen. Ha! Steeds als hij een opdrachtje op het podium moet vervullen duikt de zeeleeuw op. En dan is de zeeleeuwenshow – al is het onbedoeld – ook ineens voor volwassenen leuk.
In de tussentijd is mijn Engelse les een stille dood gestorven. Stress. Want hoe nutteloos ook, nu sta ik weer zelf aan het roer van een zinvolle dagbesteding. Omdat ik ook nog niks snap van de cultuur, wordt het Zulules. Misschien dat ik dan ga begrijpen waarom mensen hier een spijker in hun been hebben en die nogal dwingend onder je neus duwen. Zoals de parkeerhulpmeneer bij Essenwood market, die we nu overigens wel in 1 keer vonden. En over het ei op het achterhoofd van de maid. “I have no idea mem’. Reageerde ze toen ik vroeg hoe die bult daar was gekomen. En over hoe het zit met wel en geen hand geven.
De dokter geeft me dus geen hand. Misschien is hij gebrieft door de mensen van het consultatiebureau ernaast. Daar vertellen ze ons dat we naar dokter Mahommed moeten en wij houden stug vol dat hij dokter Nazeer heet. We hebben allebei gelijk, maar Nazeer is wel zijn voornaam. Het is dus alsof je steeds zegt: “Ja, we hebben een afspraak bij Jan”. En dat zij dan zeggen: “Bij meneer de Vries”. En dat wij dan weer zeggen: “Ja bij Jan”. Alsof we hem persoonlijk kennen. Maar goed. Geen reden om me geen hand te geven.
We sluiten de week af met een avontuurlijke fietstocht. En spotten binnen de hekken van het estate (‘papa, waarom zit er stroop op die draden?’) een groep herten. Een mannetje aan de ene kant van het pad en zijn harem en kinderen aan de andere kant.
Misschien uit angst of vanwege de aanblik van de bakfiets, maar er wordt driftig op los gekeuteld. Boris en Lucie vinden het prachtig. We noemen hem Dirk (‘Hoe weet jij dat mam?’). En Dirk neemt – nadat zijn harem klaar is –polshoogte. Op zijn dooie gemak flaneert hij langs de hoopjes en blijft bij de keutels van het - zojuist tot Emma gedoopte hert – staan. Ruikt eraan, plast erover, poept erover en sommeert de groep door te lopen.
Even denk ik terug aan werk en nota’s en stukken en parafen. Maar dan gaan de herten rennen. En daarmee houdt de vergelijking op. Bovendien, rennende herten. Man, weinig is zo mooi.